Heb je weleens gehoord van Joris die vocht met de draak? Een sprookje, zeggen de volwassenen. Maar vergis je niet: Joris heeft echt bestaan. Hij leefde zo lang geleden dat er bijna niets over hem bekend is. In het jaar 303 kreeg hij de doodstraf omdat hij christen was. Dat was in die tijd nog strafbaar. Hij leefde in Turkije. In Palestina en in het oosten van Europa en is hij nog altijd heel populair. Daar heet hij Georgius. Er is zelfs een heel land naar hem genoemd: Georgië. En in Engeland heet hij Saint George. Maar wij zeggen Sint Joris. Omdat er zo weinig over hem bekend is, zijn mensen verhalen gaan vertellen over wat Joris zo bijzonder maakte. Zo ontstond ook het verhaal dat Joris een prinses redde van de draak. Dat ging zo.
Er was eens een koning, die woonde in de stad Silena. Naast de stad was een groot zwart meer en daarin woonde een draak. Eens in de zoveel tijd dook de draak op uit het water en spuwde zijn giftige adem uit over de stad. Dan werd de lucht zo giftig dat de mensen geen adem meer kregen en ziek werden. Alleen als hij een kind te eten kreeg, trok de draak zich weer terug in het meer. Iedere keer als de draak tevoorschijn kwam, trokken de mensen in de stad loten om te beslissen wie er nu aan de draak geofferd moest worden. Op een dag viel het lot op de dochter van de koning. Hij barstte uit in jammeren: ‘Waarom moet mijn enige dochter ten prooi vallen aan die gifwolk?’ De mensen werden boos: ‘Al onze zonen en dochters zijn al geofferd! Als u uw dochter wilt sparen, moet u misschien eens tegen de draak gaan vechten.’ Maar de koning wilde de draak helemaal niet definitief uitschakelen. Hij was een lafaard. Hij vond het gemakkelijker om de machtige draak zijn zin te geven dan te strijden tegen de veroorzaker van het gif.
‘Het geeft niet’, zei zijn dochter. Zij was een moedig meisje dat altijd vriendelijk was en het goede deed voor andere mensen. ‘Ik kan toch niet mijn eigen leven redden terwijl de mensen van Silena ziek worden van de giftige lucht?’
De koning had geen keus: hij moest zijn dochter naar het meer laten gaan. Daar borrelde en kolkte het water. Net onder de oppervlakte wachtte de draak totdat hij zijn eten kreeg. Bij de poort van de stad namen de mensen afscheid van het meisje. Ze bleven staan om te kijken. Heel langzaam, voetje voor voetje, liep de prinses in de richting van het water. Zo probeerde ze tijd te rekken, want ze wist best wat haar te wachten stond. Bang was ze niet. Maar ze zou graag langer blijven leven, om meer van de wereld te zien en mooie dingen te doen.
Daar kwam juist een onbekende ridder op zijn paard aan rijden. ‘Hé daar, waar komen die tranen vandaan?’, vroeg Joris, want hij was het. ‘Kan ik je helpen?’
‘Nee, laat maar,’ zei de prinses, ‘je zou je dood tegemoet gaan.’ Terwijl ze nog in gesprek waren, kwam de draak uit het water tevoorschijn en vulde de lucht met met zijn vurige adem. Joris aarzelde geen moment. Had hij niet van Jezus geleerd dat een goede herder alles doet om een schaap in nood te redden? Joris sloeg een kruis met zijn hand. Daarna stortte hij zich met paard en al op de draak. Het monster viel ter aarde.
De inwoners van Silena waren opgelucht en verrast. ‘Waar heb jij die kracht vandaan?’, vroegen ze aan Joris.
‘Maar ik heb het niet alleen gedaan. Jullie prinses heeft de helft al gedaan. Zij dacht niet aan zichzelf maar aan jullie’, zei Joris. ‘Als je niet denkt aan jezelf, maar de moed hebt om het goede te doen voor iedereen, dan sta je niet alleen. God zorgt dat er hulp komt.’
De inwoners van Silena konden niet stoppen om Joris te bedanken en de koning wilde hem met zijn dochter laten trouwen. Maar Joris sloeg alles af. ‘Ik kan niet trouwen’, zei hij, ‘ik moet verder reizen om nog meer mensen te bekeren.’ Gelukkig maar, dacht de prinses, want ook al was ze Joris heel dankbaar, zij wilde liever zelf iemand kiezen om mee te trouwen als ze wat ouder was.