Carnavalsstrikken

Illustratie: Leonie Nijman, in: Zalig gebakken

Het carnavalsfeest is een feest van afgesproken chaos. De mensen gaan in vermomming zodat ze niet aangesproken kunnen worden op de voorrechten van hun positie. Rangen en standen vallen weg en iedereen is gelijk. Dergelijke vermommingsfeesten bestaan in veel culturen. Waar de oorsprong van carnaval in onze streken ligt, is niet meer te achterhalen. Duidelijk is dat het populair was in de middeleeuwen. Het was in die tijd dat carnaval gekoppeld werd aan de vastentijd voor Pasen. Met carnaval mocht alles wat in de vastentijd verboden was. In de grote vastentijd voor Pasen golden twee voornemens: men at maar één maaltijd per dag en men at geen vlees of eieren of melkproducten. Daarom moesten eieren, melk, spek en vet opgemaakt worden met carnaval. Het woord carnaval wordt wel verklaard vanuit die vasten: ‘carne vale’ is Latijn voor ‘vlees vaarwel’. Maar het lijkt erop dat deze verklaring later bedacht is. Na de Reformatie kreeg het feest tegenwerking van zowel de protestante dominees als de katholieke kerk en werd het geleidelijk aan minder gevierd. Het was waarschijnlijk uitgestorven als het in de negentiende eeuw niet nieuw leven ingeblazen was. In de huidige vorm is het pas na de Tweede Wereldoorlog populair geworden in Limburg en Brabant, en plaatselijk ook boven de grote rivieren. De burgemeester overhandigt de sleutels van de stad aan Prins Carnaval. Een paar dagen lang worden de wet en de burgemeester vervangen door Prins Carnaval en de Raad van Elf. De regels van de wet worden (schijnbaar) buiten werking gezet, maar dat betekent niet dat alles is geoorloofd. Carnavalsverenigingen en comités hanteren strakke regels over wat er wel en niet bij de traditie hoort. Een prinses carnaval bijvoorbeeld, wordt nog steeds bijzonder moeilijk geaccepteerd. In de optocht drijft men de spot met de kerk en de plaatselijke en landelijke actualiteit. In de vermommingen wordt gespeeld met grenzen tussen rangen en standen en met grenzen tussen mannen en vrouwen.

Gebakken strikken (Limburg)

  • 400 gram bloem
  • 240 ml lauwe melk
  • 35 gram verse gist
  • 50 gram boter in plakjes
  • 30 gram suiker
  • snufje zout
  • frituurvet om in te bakken

Roer de gist met wat lauwe melk tot een papje en laat het 10 minuten rusten. Meng het zout door de bloem. Maak in het midden een kuiltje, doe hier het gistpapje, de suiker en de melk in. Kneed snel met koele hand een soepel deeg dat loslaat van de kom en niet kleeft. Voeg pas aan het eind van de kneedtijd de boter toe. Laat het deeg afgedekt ca. 1 uur rijzen tot het dubbele volume.
Maak deegstukjes van 50 gram en rol ze op een bebloemd werkblad uit tot een sliert van ca. 30 cm. Leg de uiteinden losjes in een knoop. Leg de strikken op een houten plank en laat ze mooi rijzen.
Verwarm het frituurvet tot 180 °C. Laat de strikken voorzichtig in het vet glijden en bak ze in ca. 1 minuut bruin. Laat ze uitlekken op keukenpapier. Meng suiker en kaneel en haal de strikken aan beide zijden hierdoor. De strikken zijn vers het lekkerst.

Terug naar Zalig gebakken