Geloofd zij God die werkt in het verborgene
Appolinaria is de oudste dochter van de byzantijnse proconsul. De reputatie van de familie rust op
haar schouders, maar ze heeft helemaal geen zin in een leven als voorbeeldige dochter, vrouw en
moeder. Zij ziet eindeloze zwangerschappen en kinderen voor zich en ze denkt: dat nooit.
Ze heeft wel wat beters te doen met haar leven. Zij wil leven als monnik in de woestijn.
‘Wat moet ik doen?’, vraagt Appolinaria aan God.
En God geeft haar een droom: ‘Ga op bedevaart. Je vindt je weg wel.’
Haar ouders laten haar op reis gaan met een reisgezelschap van slaven en slavinnen, met kamelen
en een draagstoel, en geschenken om onderweg te kunnen uitdelen. Zo vertrekt Appolinaria op
bedevaart. Onderweg geeft ze een voor een al haar slaven en slavinnen de vrijheid. Ze geeft ieder
wat van haar rijkdom mee en zo wordt haar last steeds lichter. Wanneer alleen nog de twee dragers
van haar draagstoel over zijn, wacht ze het moment af dat deze twee slapen. Ze trekt haar tunica
omhoog en knoopt de gordel zo dat het een mannenkleed wordt. Ze knipt haar haren af en slaat een
ruige mantel om zich heen. Zo loopt ze weg van de draagstoel, de woestijn in.
In de woestijn voelt ze zich als een vis in het water. Het liefst wil ze zich aansluiten bij de
monniken, maar ze is steeds bang dat ze als vrouw ontmaskerd zal worden.
‘Wat moet ik doen?’ legt zij aan God voor. En God antwoordt in een droom: ‘Als je iemand
tegenkomt, zeg dan je dat je Dorotheus heet.’
En vanaf dat moment is hij Dorotheus, de monnik. Als een buitenstaander hem zou zien, zou hij
denken dat hij met een jonge man of een eunuch te maken had. Dorotheus sluit zich aan bij de
woestijnmonniken in het klooster van Sketis in Egypte.
Eens komt de dochter van de proconsul logeren. De abt vraagt aan broeder Dorotheus om de vrouw
onder zijn hoede te nemen.
‘Wat moet ik doen?’ vraagt Dorotheus aan God. ‘Stel dat ze erachter komt dat ik haar zus ben?’
Maar dit gebeurt niet. Integendeel: Dorotheus heeft zo’n goede invloed op zijn zuster, dat ze haar
wilde haren verliest. Ze doet haar ouders denken aan de dochter die vermist is geraakt op bedevaart,
jaren geleden.
Ver weg in het paleis krijgt de dochter een zo dikke buik dat haar vader haar ter verantwoording
moet roepen. ‘Wie heeft zich aan je vergrepen?’ De dochter schudt haar hoofd en zwijgt. Daarom
roept de vader broeder Dorotheus bij zich. ‘Hoe komt het dat mijn dochter zwanger is?’ vraagt hij.
‘Wat moet ik doen?’ vraagt Dorotheus aan God. En God antwoordt: ‘Wees niet bang om je bekend
te maken.’
Broeder Dorotheus maakt zich bekend aan zijn ouders als hun dochter. En met een zegen doet hij de
buik van zijn zus weer slinken. De ouders zijn dubbel blij: hun ene dochter is genezen van haar
schijnzwangerschap, en hun andere dochter blijkt nog gezond en wel. Maar Dorotheus gaat zo snel
als hij kan weer terug naar het klooster in de woestijn.
Dorotheus leeft een leven vol wijsheid en gebed en hij wordt gewaardeerd door de andere
monniken. Als hij oud is en zijn tijd gekomen is, sterft hij een goede dood. De andere monniken
willen hem, zoals hun gewoonte is, wassen en aankleden voor de begrafenis. Dan ontdekken ze dat
hun broeder Dorotheus al die jaren een geheim met zich mee gedragen heeft. Ze hebben het nooit
gemerkt.
En de monniken zingen vol lof: ‘Geloofd zij God, die werkt in het verborgene, die heilig maakt in
het geheim.’ Zo wordt Dorotheus begraven. Op zijn graf staat geschreven: een waar geschenk van
God. En daar gebeuren nog altijd vele wonderen.